Getuigenverhalen bij oorlogsmonumenten

Sprekende beelden

Getuigenverhalen bij oorlogsmonumenten

Achter alle 3000 oorlogsmonumenten in Nederland gaan verhalen schuil. Een aantal van de verhalen is verfilmd op een DVD gezet: sprekende beelden.
Mientje ten Dam vertelt over de Februaristaking bij de Dokwerker;
Ben Pijnappel over het voormalige Joodse werkkamp De Landweer in Elsloo.


Anita van Stel, medewerkster van het NIOD, interviewt Ben Pijnappel

Ben Pijnappel heeft enige tijd als koopman op de Markt voor Joden in de Gaaspstraat gestaan. Na de oorlog heeft hij jarenlang met zijn vrouw Anke in de Rivierenbuurt gewoond. Hij was onder meer penningmeester van het wijkopbouworgaan. In de oorlog is hij tewerkgesteld in één van de Joodse werkkampen: De landweer in Elsloo. In 2003 heeft hij daar een monument onthuld. Ben was en is een fervent korfballer, zijn korfbalvrienden van DVD waren voor hem in de oorlog onmisbaar.

De DVD-ers tijdens een huldiging voor de oorlog. Rechts (met lange jas) Ben Pijnappel die nauw bij de club betrokken is. Ook andere joodse leden die later naar de werkkampen moesten, staan op de foto o.a. Lou Slier.


Daar gaat Pijnappel

Ben Pijnappel (1918) en zijn compagnon Mendes verkopen begin jaren ’40 stoffen op de markten van Haarlem, Hilversum en Amersfoort. Op last van de bezetter moeten ook zij in 1941 hun handel verplaatsen naar de speciale jodenmarkt aan de Gaaspstraat in Amsterdam.

Eind 1941 krijgt Ben Pijnappel een oproep: met een groot aantal andere joodse mannen wordt hij tewerkgesteld in werkkamp De Landweer in Elsloo, Friesland. De familie stuurt voedselpakketten. Later, als het ontvangen van dergelijke pakketten verboden is, arriveert de post op de boerderij van de behulpzame familie De Vegt.

Ben krijgt verkering met dochter Anke. Als in augustus overplaatsing dreigt naar strafkamp Blesdijke ontsnapt Ben uit De Landweer en duikt onder bij de familie De Vegt. Dit redt zijn leven. De meeste andere dwangarbeiders worden in 1942 op transport gesteld en komen om in de vernietigingskampen in Polen. “Het monument bij De Landweer is belangrijk omdat mensen niet mogen vergeten wat er gebeurd is.”


‘Wie had ooit van Blesdijke, Fochteloo of Vledder gehoord’ vraagt journalist Niek van der Oord in zijn boek ‘Jodenkampen’.Verbanningsoorden

‘Wie had ooit van dijke, Fochteloo of Vledder gehoord’ vraagt journalist Niek van der Oord in zijn boek ‘Jodenkampen’. “Deze dorpen op het dunbevolkte platteland waren ideale verbanningsoorden voor de nazi’s.

Ze dreven er in 1942 bijna alle joodse mannen in de leeftijd van 18 tot 65 jaar bijeen. De barakken waren al eerder gebouwd om werklozen in het kader van de werkverschaffing te huisvesten.

Gemiddeld tweehonderd joden konden per kamp worden ondergebracht. Nederland telde in 1942 rond de vijftig van dergelijke Rijkswerkkampen.”


Afzonderen

Niek van der Oord: “De bezetter zag diverse voordelen in het afzonderen van de joodse mannen. Juist deze groep zou het meeste verzet kunnen bieden als de deportaties eenmaal op gang kwamen. Door de mannen naar de kampen te sturen bleven in de steden de zwakkere vrouwen, kinderen, zieken en bejaarden over. Zij vormden een makkelijke prooi.

Via het inschakelen van instanties als de gewestelijke arbeidsbureaus, de Rijksdienst voor de Werkverruiming en de Nederlandsche Heidemaatschappij probeerden de nazi’s vertrouwen te wekken. Ook werd de Joodse Raad voor het nazi-karretje gespannen. Aanvankelijk werden werkloze joden opgeroepen. Werkloos was een ruim begrip, want bijna alle joden waren door de bezetter van hun werk beroofd.”


Steeds meer joden

“In de loop van 1942 vertrokken steeds meer joden naar de werkkampen. De Joodse Raad, benauwd voor nóg ergere maatregelen, was behulpzaam bij de organisatie van de tewerkstelling, bij het verstrekken van namen en adressen en bij aansporingen om te gaan. De kampen bevonden zich immers in Néderland en hadden Néderlandse leiding.

Het plan was door de bezetter duivels uitgedacht. Eerst de joodse mannen isoleren in de werkkampen, om ze vervolgens allemaal in een keer naar het verzamelkamp Westerbork te kunnen dirigeren. Op 2 oktober 1942 was het zover. De jodenkampen werden tegelijk leeggehaald. Wat resteerde was een enkele reis richting de vernietigingskampen Auschwitz en later Sobibor.”


Zwaar werk

“De werkkampen in Nederland hebben maximaal negen maanden joodse bewoners gehad. Het dagschema verschilde niet veel van elkaar. Ook het gedwongen werk buiten het kamp kwam overeen. In bijna alle gevallen moest handmatig – met spitten en graven – woeste grond worden ontgonnen. Zwaar werk, zeker voor degenen die dergelijke fysieke arbeid niet gewend waren.

Er werden lange dagen gemaakt en de betaling lag 20% lager dan het loon dat niet-joden verdienden met hetzelfde werk. Ben Pijnappel: “We ontvingen het loon van de Sociale Dienst, dus de gemeente werkte mee aan deze ongelijkheid.” Het eten werd steeds schaarser en de bewegingsvrijheid ingeperkt. Ook op zondag mochten de dwangarbeiders het kamp niet meer uit.


Nooit genoeg

Ben Pijnappel: “Mijn vertrek naar Elsloo werd door de strenge winter van ‘41-‘42 uitgesteld tot maart ’42. Wij waren in het kamp met 150 man, voornamelijk jongens van in de twintig. Een enkele man van 65. Die vonden wij oud. We moesten de heide omspitten, een fietspad aanleggen of bos aanplanten. De blaren op je handen. Niemand was dit werk gewend.

Kamp De Landweer

Ik sliep in een barak met dertig jongens. We kregen te eten, maar nooit genoeg. In het begin mochten we op zondag op de weg wandelen en we kwamen zo in contact met de boeren in de omgeving. Het was toegestaan om brieven en pakjes te ontvangen. Mijn zuster stuurde elke dag een voedselpakket. Wij hadden in de barak een kamer met een communistisch systeem. Er waren ook jongens die niets toegestuurd kregen. Wij deelden álles. Een brood werd gemeten. Degene van wie het pakket was, kreeg een paar sneetjes meer.”


Meteen gebeurd met me

“Op een bepaald moment mochten we het kamp niet meer uit en zaten we dus echt achter het prikkeldraad. Op een dag ging ik mee op bezoek en ontmoette de dochter, Anke. Het was meteen gebeurd met me.Pakketten ontvangen werd verboden en Leiden was in last. Een groot aantal boeren in de omgeving was gelukkig bereid pakjes te ontvangen. Officieel mocht je ze niet gaan halen.

Jongens uit mijn barak hadden contact met de familie De Vegt. Daar gingen mijn pakketten ook naar toe, met als afzender de schuilnaam Piekmarie. Zo wist boer De Vegt dat het voor mij was. Mijn zuster stuurde dikwijls een cadeautje mee voor de familie, een doos sigaren of een flesje eau de cologne.

De boer en zijn vrouw wilden die malloot voor wie er elke dag een pak kwam wel eens zien. Op een dag ging ik mee op bezoek en ontmoette de dochter, Anke. Het was meteen gebeurd met me.”


Gamellen in de keet

“Door greppels met hoog gras slopen we naar de boerderijen. De opzichters van de Heidemaatschappij knepen dikwijls een oogje toe. Dat waren bijna allemaal geschikte lui. Als we te lang wegbleven gingen zij voor ons staan scheppen. Voor Anke ging ik elke dag naar de boerderij.

Ankes broer nam een boodschappenlijstje en bonnen mee naar Oosterwolde, waar hij op school zat, en kwam ’s middags terug met bestelling. Toen het eten nog slechter werd, brachten Ankes vader en broers ’s avonds gamellen met pap. Zij begroeven die in een keet, net buiten het kamp. Zij hadden een sleutel, wij ook.

Op een avond heb ik de witte binnenkant van de deur bruin geschilderd, zodat je in het donker moeilijk kon zien dat de deur geopend werd.’s Morgens, als we naar het werk gingen, vonden wij dan de pap voor twintig mensen. De lege gamellen gingen daarna weer in de grond.”


Brieven

“Door de brieven van mijn familie en van vrienden was ik op de hoogte van het verloop van de oorlog. Ze schreven over inkwartiering, over de betrokkenheid van de Joodsche Raad en over mensen die waren weggehaald. Bij elke boer lagen kranten, ook al waren die niet betrouwbaar.”

In het boek Jodenkampen zijn veel brieven aan Ben opgenomen. Zo schrijft zwager Jaap van der Sluis: ‘Er is hier in Amsterdam een zeer gedrukte stemming. Bijna alles onder de 40 wordt afgeroepen. Ze zijn nu aan de letter E.

Nu: Van Embden, vrouw en broer en vrouw zijn opgeroepen. En verder zo velen. Maar afwachten en de kop koel houden, hoewel dit zeer moeilijk is.’ Ben Pijnappel: “Alle brieven zijn bewaard, maar ik kan het handschrift van mijn moeder nu niet meer ontcijferen.”


Daar gaat Pijnappel

“Op zeker moment werd ons werkterrein verplaatst en moest ik de weg oversteken om bij de boerderij van Anke te komen. De ingang van het kamp lag aan dezelfde weg. Op een kwade dag zag de vrouw van kampcommandant Hekkema mij de weg oversteken. “Daar gaat Pijnappel”. Ze herkende me aan mijn blauwe werkhemd.

Een foute marechaussee uit Appelscha vergezelde haar. Ze gingen naar me op zoek, maar konden me niet vinden. Over de ontdekte kaas en de worst verzonnen we een smoes. Het zat ze niet lekker. Iedereen moest terug naar het kamp en werd gefouilleerd.

De leiding gooide het ontdekte voedsel in de soep, want ‘dan hadden we allemaal wat te eten’. Hekkema dreigde de SS uit Assen op te roepen als de boosdoener zich niet bekend maakte.”


Geintje

“Ik meldde me, want met de praktijken van de SS zouden de eerste drie ondervraagden niks zeggen en doodgeslagen worden en de vierde doorslaan, zo verklaarde ik Hekkema. Hij antwoordde daarop dat het dreigement slechts een geintje was. Ik zei hem dat ik niet van dergelijke geintjes hield.

Vervolgens moest ik in de strafput aan het werk. Daarin stond je ook te spitten, maar met je voeten in het water. Op woensdag zou besloten worden wat er verder met me ging gebeuren.

Het ergste wat je kon overkomen was overplaatsing naar strafkamp Blesdijke. Vrienden uit Amsterdam werden gewaarschuwd en lieten een kostuum bezorgen. Ook huurden zij op verzoek van mijn zwager en zus een huisje, in Speuld op de Veluwe. In de nacht voor de bewuste woensdag ben ik ontsnapt. Het was een gelukkige dag, zeg ik altijd.”


Een hol in het stro

“Ik deed net of ik buikloop had en met medeweten van de wacht was ik steeds uit bed richting wc. Kamergenoot Eli Englander had de dekens in de vorm van een pop in mijn bed gelegd. Tijdens de ronde van de wacht ben ik over het prikkeldraad geklommen.

Om half vier ’s nachts stond ik steentjes tegen de ramen van Ankes boerderij te gooien. Daar heb ik een dag of veertien in een hol in het stro gelegen, totdat zoekacties op de stations van Assen en Steenwijk gestaakt waren. Ze zijn niet bij De Vegt komen zoeken.

Niemand in het kamp zei wat. Iedereen had wel een adres en dat mocht niet bekend worden. Met de fiets ben ik via Assen en Zwolle in Ermelo terechtgekomen. Pieksma, een vriend uit Amsterdam die in het verzet zat, bracht me naar Speuld.”


Aardappels rooien

“Meer jongens in het kamp hadden plannen om de benen te nemen. Vlak nadat ik was weggewandeld, moesten de jongens aardappels gaan rooien. ‘Zo lang we aardappels rooien gebeurt er niks’, redeneerden wij in het kamp altijd, want ze hadden ons immers nodig. Dat bleek een misrekening. De Landweer werd op 2 oktober ontruimd en de meeste jongens zijn snel daarna vermoord in Auschwitz en Sobibor.”


In een hoekje op een stoel

“Het huisje in Speuld was voor drie maanden gehuurd, want we gingen ervan uit dat de oorlog dan wel afgelopen zou zijn. Dit bleek niet het geval en mijn zwager vroeg de eigenaar de huur te verlengen. Toen deze antwoordde ‘u kunt wel Israëlieten wezen’ was duidelijk dat we daar weg moesten.

Met hulp van weer Pieksma ben ik via Zwolle naar de boerderij van Ankes familie in Elsloo getreind en gefietst. Mijn moeder, zogenaamd een oude dame uit Enschede die rust nodig had, logeerde daar al. Vanaf oktober ’42 tot de bevrijding in ‘45 heb ik overdag in een hoekje op een stoel gezeten.

De arbeiders kenden mij en hoefden niet te weten dat ik was ondergedoken. Een keer dreigde een bezoek van de Grüne Polizei en heb ik twaalf uur in een schuilplaats onder de vloer gelegen. Het was eigenlijk de enige schrik die we hebben gehad.”


Persoonsbewijzen

“Mijn zwager en zuster zijn in ‘43 door Pieksma over de Afsluitdijk naar Friesland gebracht en later ook op de boerderij terechtgekomen. Hun zoontje was toen al een jaar bij ons. Mijn nichtje was elders ondergedoken. We hadden eerst gevonden persoonsbewijzen.

De heer Winnubst van het Bevolkingsregister in Amsterdam zorgde later voor echte persoonsbewijzen, compleet met originele vingerafdrukken.

De heer Winnubst van het Bevolkingsregister in Amsterdam zorgde later voor echte persoonsbewijzen, compleet met originele vingerafdrukken. Ik werd tuinder Jacobus Smit van de Slatuinenweg in Amsterdam. Mijn moeder was Trijntje Smit-Heinsius, mijn zwager heette Waardenburg en mijn zuster mevrouw Raske.

Met deze namen waren we ook in het Bevolkingsregister opgenomen en we verhuisden officieel van Amsterdam naar Friesland. Mijn moeder woonde al op de boerderij. Ik kan niet genoeg benadrukken hoe fantastisch de inzet van Winnubst voor ons is geweest. Alle mannen kregen een originele stamkaart. De vrouwen hadden hun stamkaarten, waarvan de nummers op de persoonskaarten vermeld waren, zogenaamd verloren.

Met de hulp van het plaatselijke verzet, dat een ‘officieel’ proces-verbaal van het verlies had opgemaakt, ontvingen zij nieuwe stamkaarten. De kaarten gaven ook recht op alle bonnen. Ik woonde zogenaamd in IJlst in Friesland. Anke fietste naar IJlst om de bonnen op te halen.”

Anke Pijnappel: “Gelukkig later maar eens per twee maanden. Het was wel ver op de fiets. Toen er zoveel evacués uit Limburg naar Friesland kwamen, werd op ons ook een beroep gedaan, want onze boerderij was groot genoeg. Maar we hadden geen plaats omdat mevrouw Smit, de heer Waardenburg en mevrouw Raske al bij ons in huis woonden.”


Monument

Ben Pijnappel: “Het monument bij De Landweer is op initiatief van de Stichting Joodse Werkkampen Friesland en Drenthe tot stand gekomen. In eerste instantie hoefde een monument voor mij niet zo. Bij nader inzien vind ik het toch belangrijk dat het er staat. Niet van ‘ha fijn, hier was een kamp’, maar misschien dat mensen zich realiseren wat er gebeurd is als ze er langs lopen. Het is belangrijk dat men weet wat zich heeft afgespeeld, zodat het zich hopelijk nooit meer zal herhalen. Je moet het zien als een memento mori. Ik mocht het monument in 2003 onthullen, als een van de slechts enkele overlevenden .”

Op de gedenkplaat is een tekst van Jacqueline van der Waals aangebracht:

‘GEEF MIJ DE MOED OM ONRECHT TE ONDERKENNEN
OOK WAAR ‘T DOOR EEUWEN VAN GEBRUIK GEWETTIGD WORDT,
OOK WAAR DE MACHT, HET WEG TE NEMEN, SCHORT.’

Anita van Stel (NIOD)


Bron: Niek van der Oord, Jodenkampen; Uitgeverij Kok, Kampen, 2003